parmantig

PrintCamiel Bouchier0

Nog een leuk Nederlands woord is "parmantig" met de betekenis van "zelfbewust", "deftig en fier". Ik dacht eerst dat het verwant was aan het parement van de afbeelding bij deze blog. Hoewel ik niet de enige ben met die associatie lijkt het toch wat ingewikkelder te liggen.

Bron: etymologiebank.nl

Etymologische (standaard)werken

P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen

parmantig [fier] {parmant, parmantigh [ernstig, waardig, gestreng] 1588} wel hetzelfde woord als middelnederlandspremant [stoutmoedig], van latijnpremere (teg. deelw. premens, 2e nv. prementis) [drukken, vasthouden aan, naar beneden drukken, iem. overtreffen].

J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leiden

parmant bnw. sedert Kiliaen ‘ernstig, waardig, gestreng’ en parmantelick, dat hij gelijkstelt aan staetelijck. Men zal dit woord wel moeten verbinden met het eenmaal overgeleverde mnl. premant ‘stoutmoedig’. Maar ook daarvan is de herkomst onzeker. De verklaring uit prenant ‘stoutmoedig’ is formeel niet bevredigend. Eerder zou men willen denken aan samenhang aan lat. premere ‘drukken’ en dan kan men wijzen op spa. preme ‘dwang’, port. prema ‘geweld’.

N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haag

parmant, parmantig bnw., sedert Kil., die “Compositus, gravis et serius homo, vultuosus, severus, bellus, bullatus” vertaalt en er naast opgeeft “parmantelick. j. staetighlick. Magnifice”. Wellicht een afl. van fr. parement “tooi, opschik”, dat reeds mnl. als parament, par(e)ment o. “id., staatsiekleed” was ontleend (van ’t ww. parer; zie parade). Als mnl. premant (hapax legomenon, in den Alexander) = parmant is, wordt deze afleiding minder wsch. Men zou voor dit premant, zooals men trouwens ook voor parmant gedaan heeft, desnoods aan ontl. uit ofr. prenant “hardi” kunnen denken.

C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haag

parmant, parmantig. Voor de afl. uit fr. parement, mnl. parement, kan pleiten de vla. antw. -ment-vorm par-, permentelijk, die echter niet overal ‘parmantig’, maar ook secundair ‘stellig, zeker, duidelijk’ betekent.

J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gent

parmantigbijv.(zwierig), naar Fr.parement = opschik, van parer, Lat.parare: z.paleren.

Geen reacties op “parmantig”